Voor een gezonde bodem is het belangrijk dat er in voldoende mate micro-organismen, schimmels en andere bodemorganismen aanwezig zijn. Deze bodembewoners zetten het (dode) organische materiaal om in voedingsstoffen voor de plant en humus.
De bodembewoners kun je onderverdelen in een aantal groepen: bacteriën, archeae, schimmels, protozoa, nematoden, springstaarten, buikpotigen, potwormen en regenwormen. Ze leven van en met elkaar en als we hen ongestoord hun gang laten gaan is het resultaat van hun samenleving een vruchtbare bodem voor de planten die op hun habitat groeien. Kort gezegd: Ze reguleren de voeding voor de plant, zorgen voor verbetering van de bodemstructuur en spelen een rol bij ziektewering. Om je een idee te geven van de populatie: In een handjevol grond leven zo’n tienduizend verschillende soorten bacterien. Wel 10 tot 50 miljard, afhankelijk van de grondsoort. Daarmee vormen ze het grootste gedeelte (70%) van het bodemleven. Schimmels (7%) vormen draden waarmee ze tussen bodemdeeltjes door groeien. In datzelfde handje grond komt dat neer op zo’n honderd tot wel vijfduizend meter aan schimmeldraad. Deze bodembacteriën en schimmels zijn nodig om organische stof verder af te breken, dat al is ‘voorbewerkt’ door wormen, springstaartjes en buikpotigen (denk aan mijten). De organische stof wordt omgezet in voeding. Daar profiteren de planten van maar ook de bacteriën en schimmels zelf. Ze voeden ook zichzelf daarmee.
De laatste jaren komt er ook steeds meer kennis over mycorrhizale werking van bepaalde schimmels. De schimmel en de plantwortels gaan een symbiose aan waardoor er een mycorrhizale verbinding ontstaat. In deze verbinding levert de plantwortels koolstof, via de suikers uit de fotosynthese aan de schimmel en in ruil daarvoor verkent de schimmel de bodem en haalt er belangrijke stoffen voor de plant uit. Rond de wortel zuigt hij water en mineralen op die de plant nodig heeft voor zijn voeding: stikstof, fosfor, maar ook kalium en magnesium en sporenelementen (koper, zink etc.).